Powered by
Maatregelen
Om te komen tot maatregelen die CO2-uitstoot in het
veenweidegebied effectief verminderen, moet eerst bepaald
worden wat verschillende maatregelen precies bijdragen aan
die vermindering. Daarom wordt er gemeten aan
verschillende maatregelen.
Bij passieve waterinfiltratie (ook bekend als onderwaterdrainage) worden geperforeerde buizen (drainagebuizen) horizontaal in de bodem aangebracht, die onder slootpeil in de sloot uitkomen. De buizen zijn bedoeld voor infiltratie in droge periodes. Het grootste voordeel is dat in droge (en warmere) periodes de grondwaterstand minder ver uitzakt. Dat vermindert de zuurstofindringing en daarmee de veenafbraak. Dat leidt weer tot minder CO2-emissie en bodemdaling. In natte periodes werken de buizen drainerend. De grondwaterstand is bij passieve waterinfiltratie mede afhankelijk van het slootpeil. Een hoger slootpeil versterkt het effect van de waterinfiltratie. Bij lage slootpeilen en bij sterke kwelsituaties is waterinfiltratie niet effectief, omdat dan het drainerend effect overheerst. Waterinfiltratiesystemen moeten wel correct (volgens de KIWA-richtlijn BRL 1411) worden aangelegd; bij bijvoorbeeld een te grote drainafstand neemt het effect af.
Bij actieve waterinfiltratie (ook bekend als drukdrainage) komen de infiltratiebuizen niet in de sloot uit, maar in een put of waterreservoir waarin het peil met behulp van een pomp hoger gezet kan worden dan dat van de sloot. Daardoor ontstaat er iets meer druk dan bij passieve waterinfiltratie en zakt de grondwaterstand ook midden tussen de drains minder uit. Met actieve waterinfiltratie kan de grondwaterstand in enige mate onafhankelijk van het slootpeil worden geregeld. Als de grondwaterstand hoger wordt dan het slootpeil neemt de kans op ‘weglekken’ van water naar de sloot wel toe en wordt meer water rondgepompt dan nodig is.
Bij greppelinfiltratie wordt de grondwaterstand via watervoerende greppels hoger gehouden. Naar de effectiviteit van greppelinfiltratie is nog maar beperkt onderzoek gedaan. Als het gaat om broeikasgassen is het verschil met infiltratie van onderaf via buizen dat er rond de greppel kans is op methaanemissies, omdat daar de (grond)waterstand hoog is en kan zorgen voor methaanemissies uit anaerobe (zuurstofloze) veenafbraak. Verder zal ook bij greppelinfiltratie de afstand tussen de greppels van invloed zijn op de effectiviteit.
Er wordt door het NOBV onderzoek gedaan aan passieve waterinfiltratie gedaan in Zegveld, Rouveen, Vlist en Aldeboarn. In Zegveld en Assendelft wordt gemeten aan actieve waterinfiltratie.
In Driebruggen meet het NOBV aan via het slootpeil gestuurde infiltratie.
In Zegveld wordt ook gemeten aan het verschil tussen hoog- en laag slootpeil zonder infiltratiesysteem.
In de Lytse Deelen doet het NOBV onderzoek naar broeikasgasemissies bij greppelinfiltratie. VIPNL onderzoekt andere aspecten van greppelinfiltratie op deze en andere locaties.
Bekijk voor meer informatie over onderwaterdrainage de animatie over passieve waterinfiltratie, de animatie over actieve waterinfiltratie, de animatie over slootpeil en de animatie over de combinatie van onderwaterdrainage met slootpeilverhoging.
Verder is informatie te vinden in de de Deltafact Onderwaterdrainage van STOWA of de factsheet Waterinfiltratiesystemen van het Nationaal Kennisprogramma Bodemdaling (NKB).
Lisdoddeteelt
Lisdodde (Typha latifolia en Typha angustifolia) is een gewas dat onder andere als bouwmateriaal toegepast kan worde en in water groeit. Doordoor zal geen of weinig zuurstof in de bodem dringen en worden CO2-emissie en bodemdaling sterk geremd of gestopt. Wel kunnen er methaan- en lachgasemissies ontstaan. Een van de onderzoekspunten is de relatie tussen nutriëntenbeschikbaarheid, opbrengst en methaanemissies. Er worden binnen het NOBV metingen aan lisdoddeteelt gedaan in Zegveld en Ankeveen. In Ankeveen staan beide soorten lisdodde en ook een aantal vergelijkbare gewassen. Hier kunnen ook verschillen in emissies tussen gewassen onderzocht worden. VIPNL doet onderzoek naar andere aspecten van de teelt van lisdodde en vergelijkbare gewassen op onder andere deze twee locaties.
Meer informatie over natte teelten is te vinden in de Deltafact Natte teelten (STOWA, 2023). Bekijk ook de animatie over natte teelten.
Overige teelten
Sinds 2022 meet het NOBV verkennend aan veenmos, cranberry en miscanthus. Veenmos, met water tot op maaiveld, zou mogelijk kunnen netto CO2 vastleggen, omdat uit ander onderzoek is gebleken dat uit veenmos geen methaan vrijkomt. Cranberry is een voedselgewas, dat bij een beperkte drooglegging, onder zure omstandigheden, en vrijwel zonder bemesting kan groeien. De lage pH en de gemeten lager bodemtemperatuur zouden de veenafbraak kunnen beperken. Miscanthus, ook bekend als olifantsgras, is net als lisdodde een vezelgewas, met een beperkte drooglegging en zonder veel bemesting. Ook hier wordt door een lagere bodemtemperatuur minder veenafbraak verwacht. De hoop is dat bij de teelt van deze gewassen zowel weinig methaan als weinig CO2 vrijkomt. Wanneer de verkennende metingen positief uitvallen, is het de bedoeling deze maatregelen intensiever te gaan bemeten.
> Bekijk ook de Deltafact Natte teelten.
Het NOBV doet onderzoek naar emissies uit moerasnatuurgebieden in de Weerribben (veenmosrietland) en de Wieden (Duinigermeer, open water). Op deze locaties wordt de emissie bij dit soort landschapstypen onderzocht als referentie ten opzichte van grasland, maar ook om een beeld te krijgen bij natuurontwikkeling als maatregel. Sinds 2023 zijn twee natuurontwikkelingslocaties in Groningen, Onlanden en polder Camphuys, onderdeel van het NOBV. Deze locaties vallen onder het deelprogramma Bomen, Bos en Natuur van het Klimaatakkoord en zijn gericht op de opslag van koolstof. In Onlanden en polder Camphuys werden al langer broeikasgassen gemeten door Wageningen University & Research. Daarover is eind 2022 een rapport verschenen. De metingen aan deze jonge veenmoerassen worden de komende jaren in iets uitgebreidere vorm voortgezet binnen het NOBV. Een meetlocatie met broekbos in de Weerribben wordt in 2024 ingericht.
> Lees hier meer over de metingen aan moerasnatuur.
Verder vindt er onderzoek naar emissies uit natte graslanden met een natuurdoelstelling als hoofddoel en een extensief agrarisch gebruik. Op deze locaties is al langere tijd sprake is van natte omstandigheden door een hoog slootpeil (al dan niet in combinatie met een dicht slotenpatroon) waar grondwaterstanden zo hoog kunnen zijn dat er sprake is van methaanemissies. De grondwaterstand wordt niet gestuurd met een waterinfiltratiesysteem, dus kan nog wel uitzakken. Er zal gekozen worden voor een locatie waar binnen de beperkingen van de hoge peilen nog een zo maximaal mogelijke productie plaatsvindt, en een locatie met een extensief gebruik in combinatie met een natuurdoelstelling. Dit onderzoek vindt plaats op de locaties Demmerik en in de polder Lang Roggebroek.
> Factsheet Demmerik, Factsheet Lang Roggebroek, Factsheet Onlanden en Camphuys, Factsheet Weerribben-Wieden
De aanwezigheid van klei in de veenbodem kan de afbraak van organische stof verminderen. Dat komt door de vorming van een klei-humuscomplex, dat minder gevoelig is voor veenafbraak.
Het toevoegen van klei aan een veenbodem, ook wel veenverrijking met klei genoemd, is een mogelijke maatregel om de bodemdaling af te remmen en de emissie van CO2 te beperken. Het gaat daarbij niet om het aanbrengen van een kleidek op het veen, maar om relatief kleine hoeveelheden klei die in de bodem wordt gebracht, bijvoorbeeld door inspoelen. Het huidige grondgebruik blijft bij deze maatregel mogelijk. Labproeven met monsters van veen met toevoeging van verschillende soorten klei laten een reductie van emissies zien. Er zijn echter ook combinaties van klei en veen die leiden tot een verhoogde emissie. Ook is niet bekend hoe lang een eventueel effect in het veld in stand blijft en of en hoe vaak de behandeling moet plaatsvinden. De maatregel is dan ook nog in ontwikkeling en nog niet klaar voor uitrol in de praktijk. Het NOBV doet metingen aan klei in veen om te zien welke reductie er in de praktijk kan worden gehaald. Doel is ook de mechanismen achter de verminderde veenafbraak te achterhalen om zo te kunnen voorspellen wanneer een effect wel of niet optreedt. Naast grote meetsites voor praktijktoepassing in Zegveld en Delfstrahuizen wordt er op deze locaties ook zogenaamde kleipaletten aangelegd. Met deze kleipaletten zullen verschillende soorten klei worden getest op hun effectiviteit in het tegengaan van broeikasgasemissies. VIPNL doet onderzoek naar andere aspecten van de maatregel, zoals de manier van uitvoeren, effecten op de bedrijfsvoering en grasgroei en de benodigde en beschikbare hoeveelheden klei
Verder lezen:
> Factsheet Delfstrahuizen, factsheet Zegveld
> Nieuwsbericht Hoe staat het met klei in veen?
Naast de locaties met maatregelen en bestaande natuur wordt er ook gemeten op een locatie met een moerige grond. Moerige gronden is de bodemkundige term voor bodems waarvan het bodemprofiel tussen 0 en 80 cm diepte voor minder dan vijftig procent uit moerig materiaal bestaat en die een moerige bovengrond of een moerige tussenlaag hebben. In de Nederlandse bodemclassificatie vormen de moerige gronden de overgang van de veengronden (meer dan de helft moerig materiaal) naar de minerale gronden. Nederland telt ongeveer 125.000 hectare aan moerige gronden, dit zijn bijvoorbeeld gronden met dun restveen in droogmakerijen. Een deel van de huidige veengronden met een dunner veenpakket zullen op termijn door veenafbraak in de categorie moerige gronden gaan vallen. Door aan moerige gronden te meten hebben we een referentie voor de emissies uit veenbodems en vergroten we het begrip van bodemprocessen bij afbraak. Verder geeft het een beeld van de emissies bij veengronden die op termijn in moerige gronden overgaan. We meten op de locatie Vegelinsoord.
Verder lezen: Factsheet Vegelinsoord