Powered by
FAQ
Veelgestelde vragen en antwoorden zijn
op deze pagina verzameld per thema.
Hebt u ook een vraag? Laat het ons weten
via info@nobveenweiden.nl.
Algemeen
> Bekijk ook de Kernvragen Mechanistisch begrip, de Kernvragen Waterinfiltratiesystemen, de Kernvragen Bodemdaling en de Kernvragen Bodemmaatregelen
Welke factoren spelen een rol bij de afbraak van veen?
De snelheid waarmee de afbraak plaatsvindt, hangt af van drie factoren: 1) de afbraakgevoeligheid van de organische verbindingen in de bodem 2) de beschikbaarheid van oxidatoren, zoals zuurstof 3) de activiteit van zogenaamde (exo)enzymen: door micro-organismen geproduceerde eiwitten die in staat zijn om organisch materiaal af te breken. Deze drie factoren worden op hun beurt weer beïnvloed door omgevingsfactoren, zoals landgebruik, waterbeheer en weersomstandigheden. De combinatie van wat er in de bodem zit aan organisch materiaal (het bodemprofiel) en de omgevingsfactoren bepaalt hoe snel de afbraak gaat en hoeveel broeikasgassen er vrijkomen uit het veen. Belangrijke omgevingsfactoren die invloed hebben op de afbraak zijn:
- De grondwaterstand;
- Het bodemvochtgehalte;
- De bodemtemperatuur;
- De biochemische omstandigheden.
Zie voor meer informatie over mechanismen in de bodem de Kernvragen Mechanistisch begrip.
Hoe gaat het NOBV om met het risico dat beperkte metingen op één of enkele locaties een onnauwkeurig beeld geven van het gehele veengebied?
Dat is zeker een aandachtspunt. Het veenweidegebied is heel divers. We hebben geprobeerd daar rekening mee te houden bij de selectie van de locaties, en er worden daarnaast mobiele meetsystemen gebruikt. Daarmee kan we op verschillende onderdelen van het landschap gemeten worden.
De levensduur van methaan is korter dan die van CO2. Zijn er onderzoeken erover wat zwaarder weegt? De chemische cyclus of de grotere broeikaswerking?
Over een tijdsperiode van 100 jaar heeft methaan volgens het IPCC een global warming potential van 27 CO2-equivalenten, wat betekent dat het opwarmend effect 27 keer sterker is dan dat van CO2. Er wordt vaak gezegd dat methaanemissie minder erg is, omdat het sneller wordt afgebroken in de atmosfeer. Daar is echter al rekening mee gehouden in die factor van 27 CO2-equivalenten over 100 jaar. Over een periode van 20 jaar is volgens IPCC methaan een 80 keer sterker broeikasgas dan CO2. Een toename van de jaarlijkse methaanemissie heeft dus op de korte termijn een relatief sterk effect op de opwarming, een afname van de jaarlijkse emissie zorgt voor een relatief grote beperking van de opwarming. Een CO2-toename zorgt voor een meer langdurige opwarming. Hetzelfde geldt voor het broeikasgas lachgas, dat 273 keer sterker is dan CO2 en qua afbraaksnelheid vergelijkbaar is met CO2. Onder andere hier is nog meer te lezen over het belang van het beperken van methaanemissies voor de korter termijn: https://www.knmi.nl/over-het-knmi/nieuws/klimaateffecten-van-methaan. De daar vermelde cijfers over de sterkte van de gassen zijn inmiddels achterhaald door de laatste IPCC-inzichten.
Wat is de uitstoot uit meren en plassen van broeikasgasemissies in veenweidegebied?
Binnen het NOBV wordt onderzoek gedaan naar mechanismen in veenbodems die leiden tot broeikasgasemissies en bodemdaling en naar de effectiviteit van maatregelen tegen veenafbraak en broeikasgasemissies. Het onderzoek richt zich niet specifiek op uitstoot uit meren en plassen van broeikasgasemissies in veenweidegebied. Wel is in 2022 gestart met onderzoek naar broeikasgasemissies uit sloten op twee onderzoekslocaties (Zegveld en Lange Weide). Dit onderzoek wordt uitgevoerd door Judith van der Knaap, aio aan de Radboud Universiteit (RU, Nijmegen). Aan de hand van verschillende meetmethodes wordt er door het jaar heen de broeikasgasuitstoot uit sloten gemeten. Daarbij wordt er ook gekeken naar de relatie tussen de broeikasgassen en biogeochemische processen in de sloot. Ook buiten het NOBV wordt onderzoek gedaan naar broeikasgasemissies uit oppervlaktewater (niet alleen in veengebieden). Meer informatie daarover is te vinden op de website van STOWA.
Zijn er vergelijkbare onderzoeken in het buitenland?
Er zijn vergelijkbare onderzoeken in o.a. Duitsland, Denemarken en het Verenigd Koninkrijk. Het is wel zo dat veenbodems en emissies sterk kunnen verschillen tussen gebieden. Denk aan verschillen in type veen, (historisch) grondgebruik en klimaat. Vergelijking is daarom moeilijk. Een verschil is verder dat in andere landen uit wordt gegaan van empirische relaties, dus metingen op verschillende locaties waarna een lijn door de puntenwolk wordt getrokken. Daarbij vallen verschillen in emissies tussen gebieden weg, en zegt de gevonden relatie dus weinig over de emissies en het effect van maatregelen op specifiek plekken. Het NOBV richt zich op mechanistisch begrip. Daarmee kunnen we meer betrouwbare uitspraken doen over emissies en het effect van maatregelen voor verschillende gebieden, want daar kan veel verschil tussen zitten.
Met Duitsland en Denemarken vindt intensief overleg plaats over resultaten, meetmethoden en dergelijke. Verder zijn in de wetenschappelijke adviescommissie van het NOBV buitenlandse experts opgenomen.
Wat verklaart de verschillen met onderzoek in het buitenland?
Er lopen vergelijkbare onderzoeken in o.a. Duitsland, Denemarken en het Verenigd Koninkrijk. Veenbodems en emissies kunnen sterk verschillen tussen gebieden. Denk aan verschillen in type veen, (historisch) grondgebruik en klimaat. Daarnaast wordt in andere landen uitgegaan van empirische relaties, dus metingen op verschillende locaties waarna een lijn door de puntenwolk wordt getrokken. Daarbij vallen verschillen in emissies tussen gebieden weg, en zegt de gevonden relatie dus weinig over de emissies en het effect van maatregelen op specifiek plekken. Het NOBV richt zich op mechanistisch begrip. Daarmee kunnen we meer betrouwbare uitspraken doen over emissies en het effect van maatregelen voor verschillende gebieden, want daar kan veel verschil tussen zitten.
Met Duitsland en Denemarken vindt intensief overleg plaats over resultaten, meetmethoden en dergelijke. Verder zijn in de wetenschappelijke adviescommissie van het NOBV buitenlandse experts opgenomen.
Meten
Wordt er onderscheid gemaakt tussen emissie uit gewas en emissie uit de bodem bij het meten van emissie?
Ja, hier bestaan methodes voor. Deze helpen om bij verschillende bodems en landgebruik uitstoot en opname van verschillende compartimenten te bepalen en te corrigeren.
Klei- en zandgronden stoten ook CO2 uit. Wordt dit meegenomen in het onderzoek?
De CO2 uitstoot uit klei- en zandgronden is kort-cyclische afbraak van vers geproduceerde, snel afbreekbare organische stof, een beetje oudere humus. Deze kort-cyclische CO2 is heel sterk afhankelijk van de productiviteit van de planten, en dat kan van plaats tot plaats nogal verschillen door bodemtype, bemesting, begrazing etc. Het is lastig om daar exacte gegevens uit te halen over wat precies de bijdrage van kort-cyclische CO2 is op locatie X in een veenweide.
De kunst blijft om op iedere meetlocatie in het veenweidegebied zelf te achterhalen hoeveel CO2 er werkelijk uit de bodem komt door omzetting van het veen. Het NOBV streeft ernaar om dat met de modellen en de metingen van biomassa en in de bodem te kunnen doen.
Hoe verhouden de meetresultaten zich tot de huidige Van den Akker-functies?
De Van den Akker-functies zijn gebaseerd op maaiveldhoogtemetingen over een langere perioden, meerdere jaren, een keer per jaar gemeten. Onze extensometermetingen zijn pas vorig jaar opgestart, we zullen eerst langer moeten doormeten voordat we hier iets over kunnen zeggen.
Meetmethoden
Is de hoeveelheid vocht in gewassen van invloed op de resultaten bij InSAR?
Vocht in gewassen heeft vooralsnog weinig effect. Wel kan onttrekking van water door vegetatie effect hebben.
Modelleren
Wordt er naar verschillende grondlagen gekeken? Of wordt er aangenomen dat de volledige grondlaag homogeen is?
In het Peatland-VU model kan de bodem opgedeeld worden in verschillende bodemlagen, tot 10 cm dikte, met ieder eigen organische stof gehalte, vochtkarakteristiek, C/N, pH.
Bekijk voor meer informatie over het Peatland-VU model deze Deelexpeditie Broeikasgassen Veenweiden.
Bekijk voor meer informatie over het Peatland-VU model deze Deelexpeditie Broeikasgassen Veenweiden.
SOMERS 2.0
Wat is er nieuw in SOMERS 2.0 ten aanzien van SOMERS 1.0?
SOMERS 1.0 is een procesmodel, waarmee de CO2-uitstoot op perceelsniveau kan worden berekend door op basis van landelijke datasets over het weer, bodem- en perceelskenmerken aannames te maken over de afbraakcondities, zoals bodemvocht en bodemtemperatuur. Voor SOMERS 2.0 zijn zowel de modelconcepten als de kalibratie van het model aanzienlijk uitgebreid en verbeterd.
Heeft het gewas wat geteeld wordt ook invloed op de grondwaterstand?
In SOMERS gaat het alleen nog over grasland, maar de vegetatie heeft invloed op de verdamping en dus de grondwaterstand. Dat zal dus pas een rol gaan spelen als andere gewassen als maatregel in SOMERS opgenomen worden.
Waarom is lachgas uit veenmineralisatie niet meegenomen in SOMERS?
Het mechanistisch begrip voor de processen achter lachgasuitstoot wordt onderzocht binnen het NOBV maar is nog onvoldoende toepasbaar voor een model dat op landelijke schaal werkt zoals voor de rekenregels. Wel wordt er gekeken naar hoe we dit in de toekomst mee kunnen nemen.
Werkt SOMERS 2.0 ook bij peilen boven maaiveld (dus inundatie)?
Nee, SOMERS werkt niet voor peilen boven maaiveld. Boven de 20 cm onder maaiveld gaat methaan een grote rol spelen, dus dat komt later wanneer methaan in SOMERS opgenomen kan worden.
Ik heb een andere vraag over SOMERS 2.0. Waar kan ik die stellen?
Rekenregels
Waarvoor kunnen de rekenregels gebruikt worden?
Het registratiesysteem SOMERS 2.0 wordt gebruikt om de ontwikkeling van de broeikasuitstoot in het verleden te bepalen ten behoeve van monitoring, om de huidige uitstoot van Nederland te bepalen, en om de toekomstige uitstoot te bepalen onder gestandaardiseerde omstandigheden. Deze laatste toepassing zijn de rekenregels. De rekenregels op basis van SOMERS 2.0 zijn in december 2023 gepubliceerd en deze vervangen de rekenregels die zijn gemaakt met SOMERS 1.0. Lees hier de aandachtspunten voor gebruik van de rekenregels SOMERS 2.0.
Hoe is rekening gehouden met de seizoenale verschillen in emissie, gegeven de verschillen in winter- en zomerpeilen in veel veenweidegebieden?
Er wordt alleen gewerkt met een winter en zomerstreefpeil.
De percelen in de shapefile zijn niet altijd hydrologisch correct ingetekend. Wordt dit in de toekomst verbeterd?
Dat klopt, voor de rekenregels is het inderdaad aan de gebruiker om hier eventuele verbeteringen in door te voeren. We zijn ons hier wel bewust van en zijn aan het verkennen welke mogelijkheden er zijn om dit te verbeteren voor een volgende versie.
Is het mogelijk om naast de erkende maatregelen actieve en passieve waterinfiltratiesysteem, bijvoorbeeld ook verandering van zomerdrooglegging (bijvoorbeeld door slootpeilverhoging) als maatregel in te voeren, en dus ook als maatregel zien?
Dat kan inderdaad doorgevoerd worden. Je kunt in de toekomstige situatie de drooglegging kleiner maken en daarmee dus een peilverhoging doorvoeren. De drooglegging kan ongeacht het wel of niet doorvoeren van een maatregel ook veranderd worden.
Ik heb een andere vraag over de rekenregels. Waar kan ik die stellen?
Dashboard
Waarvoor kunnen de rekenregels gebruikt worden?
Het registratiesysteem SOMERS 2.0 wordt gebruikt om de ontwikkeling van de broeikasuitstoot in het verleden te bepalen ten behoeve van monitoring, om de huidige uitstoot van Nederland te bepalen, en om de toekomstige uitstoot te bepalen onder gestandaardiseerde omstandigheden. Deze laatste toepassing zijn de rekenregels. De rekenregels op basis van SOMERS 2.0 zijn in december 2023 gepubliceerd en deze vervangen de rekenregels die zijn gemaakt met SOMERS 1.0. Lees hier de aandachtspunten voor gebruik van de rekenregels SOMERS 2.0.
Hoe is rekening gehouden met de seizoenale verschillen in emissie, gegeven de verschillen in winter- en zomerpeilen in veel veenweidegebieden?
Er wordt alleen gewerkt met een winter en zomerstreefpeil.
Het dashboard is niet zichtbaar op de website. Wat moet ik doen?
Het laden van de dataset kan enkele minuten duren. Als de kaart geladen is kan het dashboard gebruikt worden.
Ik heb een andere vraag over het dashboard? Waar kan ik die stellen?
Vragen over het dashboard kunnen gesteld worden via dashboard@nobveenweiden.nl. Vragen over de subsidieregeling kunnen gesteld worden aan RVO.
Samenwerking in veenweidegebieden en Natura 2000-overgangsgebieden
Wanneer is de regeling Samenwerking in veenweidegebieden en Natura 2000-overgangsgebieden opengesteld?
De openstelling van deze regeling is van 1 t/m 31 mei 2024. In deze regeling kan men meedoen als er meer dan 10% verbetering is in de reductie van de CO2-emissie en de eindsituatie onder 10 ton CO2 per hectare gemiddeld komt. Kijk voor meer informatie over de subsidieregeling op de website van RVO.
Waar kan ik de subsidieregeling vinden?
De subsidieregeling is te vinden op de website van RVO.
Is het gebruik van het dashboard verplicht of mag je ook gebruik maken van SOMERS 2.0 rekenregels met eigen (actuele) gegevens over de percelen?
Bij de subsidieregeling is een digitale kaart als aanvraagkaart van toepassing. Actuele gegevens als peilbesluit en breedte perceel kunnen in het dashboard worden aangepast. Kijk voor meer informatie over de subsidieregeling op de website van RVO.
Geldt de regeling ook voor natuurgebieden waar boeren grond pachten?
Ja, het gaat om het langbouwareaal dat in de perceelsregistratie door de boeren wordt aangemeld, onafhankelijk van pacht of eigendom of andere gebruiksvorm.
Ik heb een andere vraag over de subsidieregeling. Waar kan ik die stellen?
Vragen over de subsidieregeling kunnen gesteld worden aan RVO.
Maatregelen
> Bekijk ook de STOWA-Deltafact Onderwaterdrainage, de STOWA-Deltafact Natte teelten en de factsheets Onderwaterdrainage en Natte teelten van het Nationaal Kennisprogramma Bodemdaling (NKB).
Welke waterbeheermaatregelen kunnen effect hebben op de broeikasgasuitstoot van veenweidegebieden en wat is dit effect?
Binnen het NOBV is uitgebreid onderzoek gedaan naar passieve waterinfiltratiesystemen (PWIS) en actieve waterinfiltratiesystemen (AWIS). Over het algemeen kunnen we zeggen dat maatregelen die de grondwaterstand verhogen leiden tot minder CO2-uitstoot. De verhoging van de grondwaterstand in de zomer is daarbij belangrijker dan een verlaging in de winter omdat in de zomer meer micro-organismen actief zijn door hogere temperaturen en er dus meer veenafbraak plaatsvindt. De uitstoot van methaan (CH4) is hoger bij hele ondiepe grondwaterstanden of als het land opzettelijk onder water wordt gezet. De uitstoot van lachgas (N2O) (lachgas) hangt sterk af van de toegepaste bemesting en de timing daarvan. Ook kan de lachgasuitstoot pieken bij snelle opdroging of vernatting van de ondiepe bodem. Denk bijvoorbeeld aan wanneer het weer gaat regenen na een droge periode en er veel stikstof uit mest aanwezig is. Zie voor meer informatie op de effecten van waterbeheermaatregelen de Kernvragen Waterinfiltratiesystemen.
Wat zijn de effecten van maatregelen op beheer en onderhoud van het watersysteem?
Binnen het NOBV wordt onderzoek gedaan naar mechanismen die leiden tot broeikasgasemissies en bodemdaling en naar de effectiviteit van maatregelen. Waterbeheer valt niet onder de opdracht van het NOBV. Wel heeft het NOBV in 2020 zes deelonderzoeken laten uitvoeren naar de haalbaarheid van maatregelen waarin onder meer is gekeken naar waterkwantiteit en waterbeheer. Lees hier meer over de haalbaarheidsstudies. De kennisleemtes die er nog zijn worden door anderen opgepakt. We werken samen waar nodig.
Hoe groot is de extra watervraag bij vernattingsmaatregelen?
Binnen het NOBV wordt onderzoek gedaan naar mechanismen die leiden tot broeikasgasemissies en bodemdaling en naar de effectiviteit van maatregelen. De watervraag niet onder de opdracht van het NOBV. Wel heeft het NOBV in 2020 zes deelonderzoeken laten uitvoeren naar de haalbaarheid van maatregelen waarin onder meer is gekeken naar waterkwantiteit en waterbeheer. Lees hier meer over de haalbaarheidsstudies. De kennisleemtes die er nog zijn worden door andere partijen opgepakt opgepakt. De watervraag wordt onder andere onderzocht binnen het Veenweiden Innovatie Programma Nederland (VIPNL).
Waar halen we het extra water voor vernatting vandaan?
Binnen het NOBV wordt onderzoek gedaan naar mechanismen die leiden tot broeikasgasemissies en bodemdaling en naar de effectiviteit van maatregelen. De watervraag niet onder de opdracht van het NOBV. Wel heeft het NOBV in 2020 zes deelonderzoeken laten uitvoeren naar de haalbaarheid van maatregelen waarin onder meer is gekeken naar waterkwantiteit en waterbeheer. Lees hier meer over de haalbaarheidsstudies. De kennisleemtes die er nog zijn worden door anderen opgepakt. De watervraag wordt onder andere onderzocht binnen het Veenweiden Innovatie Programma Nederland (VIPNL).
Maakt het uit in welk seizoen Klei in veen wordt uitgevoerd?
Wanneer de maatregel wordt uitgevoerd zal voor het lange termijn effect niet veel uitmaken, behalve dan misschien als het gaat om de snelheid van het effect. Omdat de kleideeltjes ingespoeld moeten worden is het gunstig als er een periode van regen volgt op het uitstrooien (of sproeien) van kleideeltjes, maar om geen schade te rijden aan het land is het niet handig om het te doen als het land nat is, dus van de herfst tot in het vroege voorjaar, maar dat hangt ook af van het weer. Met een droog voorjaar kan het eerder en bij stevige grond door vorst kan het ook. De beste manier van toedienen van kleideeltjes wordt nog onderzocht binnen VIPNL. Van profielkeren weten we nog niet wat de beste manier van uitvoeren is en hoe effectief is. Die maatregel wordt binnen VIPNL verder onderzocht. Binnen NOBV gaan we daar nog niet aan meten, omdat er de eerste jaren nog geen sprake is van een stabiele situatie.
Wat zijn de gevolgen van maatregelen voor biodiversiteit, bodemkwaliteit en waterkwaliteit?
Binnen het NOBV wordt onderzoek gedaan naar mechanismen die leiden tot broeikasgasemissies en bodemdaling en naar de effectiviteit van maatregelen. Biodiversiteit, bodem- en waterkwaliteit vallen niet onder de opdracht van het NOBV. Wel heeft het NOBV in 2020 zes deelonderzoeken laten uitvoeren naar de haalbaarheid van maatregelen waarin onder meer is gekeken naar biodiversiteit, bodem- en waterkwaliteit. Lees hier meer over de haalbaarheidsstudies. De kennisleemtes die er nog zijn worden door anderen opgepakt. We werken samen waar nodig.
Wat betekenen maatregelen voor bedrijfsvoering en voor governance?
Binnen het NOBV wordt onderzoek gedaan naar mechanismen die leiden tot broeikasgasemissies en bodemdaling en naar de effectiviteit van maatregelen. Bedrijfsvoering en governance vallen niet onder de opdracht van het NOBV. Wel heeft het NOBV in 2020 zes deelonderzoeken laten uitvoeren naar de haalbaarheid van maatregelen waarin onder meer is gekeken naar Bedrijfsvoering en governance. Lees hier meer over de haalbaarheidsstudies. De kennisleemtes die er nog zijn worden door anderen opgepakt. Bedrijfsvoering wordt onder andere onderzocht binnen het Veenweiden Innovatie Programma Nederland (VIPNL).
Wat zijn de kosten en baten van maatregelen op bedrijfsniveau en op maatschappelijk niveau?
Binnen het NOBV wordt onderzoek gedaan naar mechanismen die leiden tot broeikasgasemissies en bodemdaling en naar de effectiviteit van maatregelen. Kosten en baten vallen niet onder de opdracht van het NOBV. Wel heeft het NOBV in 2020 zes deelonderzoeken laten uitvoeren naar de haalbaarheid van maatregelen waarin onder meer is gekeken naar de betaalbaarheid van maatregelen. Lees hier meer over de haalbaarheidsstudies. De kennisleemtes die er nog zijn worden door anderen opgepakt. We werken samen waar nodig.
Waterinfiltratiesystemen
> Bekijk ook de Kernvragen Waterinfiltratiesystemen en de STOWA-Deltafact Onderwaterdrainage.
Hoe zit het met de watervraag van onderwaterdrainage, is de waterbeschikbaarheid geen probleem?
In opdracht van het NOBV zijn verschillende haalbaarheidsstudies uitgevoerd waarin onder meer is gekeken naar de watervraag. Lees hier meer over de haalbaarheidsstudies.
Hoeveel wegsijping, en dus suppletie is er nodig bij drukdrainage?
Dat ligt aan de locatie. Denk aan kwel en wegzijging. We hebben ook gezien dat bij een slootpeil dat lager is dan de ingestelde grondwaterstand er water naar de sloot ‘lekt’. Daarom hebben we het liefst een slootpeil dat gelijk is aan de ingestelde grondwaterstand. Als je niet in een wegzijgingsgebied zit is er verder geen wegsijping.
Wat is de verklaring van de eerder gevonden hoge emissies en beperkte effectiviteit van waterinfiltratie in Friesland?
Er zijn verschillen tussen gebieden die van invloed kunnen zijn op de effectiviteit van maatregelen, en er zijn verschillen in de manier waarop een maatregel wordt uitgevoerd. Bijvoorbeeld het slootpeil is van grote invloed op de effectiviteit van onderwaterdrainage als maatregel. De eerder gevonden hoge emissies en beperkte effectiviteit van waterinfiltratie in Friesland zijn gemeten in een door de Radboud Universiteit uitgevoerd onderzoek in de Friese veenweiden over de periode 2017-2019. De bevindingen zijn genuanceerder dan de berichtgeving destijds aangaf. Onderwaterdrainage met hogere slootpeilen dan de in Friesland toegepaste de 60 cm beneden maaiveld zou, zoals in het onderzoek wordt benoemd, wellicht effectief kunnen zijn. Naast het slootpeil zouden andere variabelen een rol kunnen spelen bij het oxidatieproces en bij (het gebrek aan) effectiviteit, zoals bijvoorbeeld de toegepaste drainafstand en een andere samenstelling van het veen.
Over het algemeen blijkt uit het onderzoek door het NOBV dat onderwaterdrainage, mits goed aangelegd en bij een voldoende hoog slootpeil, effectief is in het tegengaan van CO2-uitstoot door veenafbraak, ook in Friesland. De verklaring voor de verschillen tussen Friesland in eerder onderzoek en West Nederland worden verder onderzocht.
Wat is het effect van de drainafstand op broeikasgasemissies?
De drainafstand heeft invloed op het effect van de waterinfiltratie op de grondwaterstand en daarmee op de CO2-emissie. Door de weerstand in het veen is het effect van infiltratie op de grondwaterstand groter direct naast de drains dan midden tussen de drains. In droge periodes leidt dit tot een holle grondwaterspiegel. De drainafstand moet daarom klein genoeg zijn om ook midden tussen de drains de grondwaterstand te verhogen. De KIWA-richtlijn voor waterinfiltratiesystemen adviseert een drainafstand van 4 m, tot maximaal 6m als de doorlatendheid van het veen hoog is.
Naast de drainafstand hebben onder andere het slootwaterpeil of putpeil (bij actieve WIS) en lokale eigenschappen zoals de kwel/wegzijgingssituatie en de doorlatendheid van het veen invloed op de effectiviteit.
Wat is beter: sturen op een zo constant mogelijke grondwaterstand of laten fluctueren?
Vooralsnog lijkt het gunstiger om een zoveel mogelijk constante grondwaterstand te hanteren. Het veen dat zich meestal onder de grondwaterstand bevindt blijkt net zo gevoelig voor afbraak wanneer er zuurstof bij komt, als veen dat vaker met zuurstof in aanraking is geweest. Bij een tijdelijke zuurstofindringing is dit veen dan ook meteen kwetsbaar voor afbraak. Daarnaast kunnen fluctuerend zuurstofarme en zuurstofrijke condities omstandigheden creëren die extra gunstig zijn voor de microben die het veen afbreken door de accumulatie van bepaalde afbraakproducten.
Natte teelten
> Bekijk ook de STOWA-Deltafact Natte teelten
Wordt er ook gekeken naar de waterkwaliteit bij natte teelten?
In opdracht van het NOBV zijn verschillende haalbaarheidsstudies uitgevoerd waarin onder meer is gekeken naar de watervraag. Lees hier meer over de haalbaarheidsstudies.
Wat is het effect van tijdelijke watertekorten op de persistentie van natte teelten?
Deze vraag wordt binnen het Veenweiden Innovatie Programma Nederland (VIPNL) voor verschillende natte teelten onderzocht.
Bodemaanpassing
> Bekijk ook de Kernvragen Bodemmaatregelen.
Welke bodemmaatregelen zijn mogelijk in veenweidegebieden?
Naast maatregelen die ingrijpen op de waterhuishouding (hydrologie) zijn er ook maatregelen die ingrijpen op de bodem in de veenweidegebieden om de veenafbraak te remmen. We noemen deze hier gezamenlijk ‘bodemmaatregelen’. Bodemmaatregelen kunnen op veel verschillende manieren worden toegepast en kunnen verschillende aspecten van veenafbraak beïnvloeden. Er zijn drie hoofdtypen bodemmaatregelen:
- Minerale toevoegingen (klei, zand, metalen); een bekend voorbeeld is klei-in-veen.
- Organische toevoegingen (reststromen, houtsnippers)
- Verandering van de bodemstructuur (overlagen, profielkeren etc).
Er zijn er nog veel onzekerheden rond deze maatregelen. Het onderzoek naar de effecten van klei-in-veen in het veld is in 2024 binnen het NOBV gestart. In de tweede fase van het NOBV zal het onderzoek naar bodemmaatregelen worden voortgezet en uitgebreid. Zie voor meer informatie over bodemmaatregelen de Kernvragen Bodemmaatregelen.
Wat is het effect van klei in veen op de uitstoot van broeikasgassen?
Bij klei in veen wordt de structuur van de bodem aangepast door het toevoegen van kleideeltjes aan de bodem, waardoor de veenafbraak kan worden verminderd. We onderzoeken nog welke mechanismen hierbij een rol spelen. Op dit moment is alleen onder laboratoriumcondities vastgesteld dat bepaalde kleisoorten de afbraak van veen en broeikasgasuitstoot kunnen verminderen, maar in een enkel geval ook laten toenemen. Deze effecten zijn nog niet vastgesteld in het veld, maar er worden sinds 2024 metingen gedaan. Pas na enkele jaren zullen er voldoende resultaten zijn om vast te stellen of dit ook in de praktijk werkt, hoe lang het werkt en voor welke klei-veencombinaties. Zie voor meer informatie over bodemmaatregelen de Kernvragen Bodemmaatregelen.
Maakt het uit in welk seizoen Klei in veen wordt uitgevoerd?
Wanneer de maatregel wordt uitgevoerd zal voor het lange termijn effect niet veel uitmaken, behalve dan misschien als het gaat om de snelheid van het effect. Omdat de kleideeltjes ingespoeld moeten worden is het gunstig als er een periode van regen volgt op het uitstrooien (of sproeien) van kleideeltjes, maar om geen schade te rijden aan het land is het niet handig om het te doen als het land nat is, dus van de herfst tot in het vroege voorjaar, maar dat hangt ook af van het weer. Met een droog voorjaar kan het eerder en bij stevige grond door vorst kan het ook. De beste manier van toedienen van kleideeltjes wordt nog onderzocht binnen VIPNL. Van profielkeren weten we nog niet wat de beste manier van uitvoeren is en hoe effectief is. Die maatregel wordt binnen VIPNL verder onderzocht. Binnen NOBV gaan we daar nog niet aan meten, omdat er de eerste jaren nog geen sprake is van een stabiele situatie.
Zie voor meer informatie over bodemmaatregelen de Kernvragen Bodemmaatregelen.
Kan het beïnvloeden van de samenstelling van veenweidegrond, door de structuur en/of bodemgesteldheid aan te passen, van gunstige invloed zijn om emissie van ongewenste gassen te reduceren? Bijv. het door toevoegen van natuurlijke mineralen zoals kleimineralen en/of vulkanisch as in weidegebied.
Het is mogelijk dat toevoeging van kleimineralen kan helpen. De meeste bodems in het veenweidegebied hebben van nature al een kleiige bovengrond of bestaan uit kleiig veen, of bevatten veel klei doordat men in het verleden al klei en zand heeft aangebracht (de koopveengronden van de bodemkaart). Toevoegingen die de zuurgraad verhogen kunnen afbraak van het veen stimuleren (gaat sneller bij hogere pH). Gesteentepoeder (granuliet, olivijn of vulkanische as) zou kunnen bijdragen aan opname van CO2 of verlagen van emissies maar daarbij betaat het risico op het vrijkomen van zware metalen, zoals nikkel bij olivijnpoeder. Er is geen onderzoek van het effect op veenbodems bekend.
Bodemdaling
> Bekijk ook de Kernvragen Bodemdaling en de STOWA-Deltafact Bodemdaling.
Hoe draagt veenafbraak bij aan langjarige bodemdaling?
De bijdrage van veenafbraak aan langjarige bodemdaling hangt van verschillende factoren af. De verschillen in grondwaterstand spelen een belangrijke rol, net zoals de bodemopbouw en bodemeigenschappen en het weer. Een lagere grondwaterstand leidt bijvoorbeeld tot meer zuurstof in de bodem en dus tot meer bodemdaling door veenafbraak. Deze factoren zijn afhankelijk van plaats en tijd en veenafbraak is dat dus ook. Daarbij komt dat dezelfde factoren de snelheid van andere bodemdalingsprocessen bepalen. Om al deze redenen kunnen we geen precieze getallen geven voor de bijdrage van veenafbraak aan bodemdaling. Deze bijdrage kan wel op verschillende manieren ingeschat worden. Eerste schattingen van het aandeel van veenafbraak aan totale bodemdaling in het Nederlandse veenweidegebied liggen, op basis van onze meetresultaten, tussen de 60 en 70%. Eerder onderzoek geeft een schatting van tussen de 50 en 80%. De verschillen in dit percentage worden veroorzaakt door de factoren die hierboven genoemd zijn. Het overige deel van de totale bodemdaling komt door het samendrukken van de bodem (vooral door kruip) en onomkeerbare krimp. Zie voor meer informatie de Kernvragen Bodemdaling.
Hoe is het te verklaren dat zowel het grondwater als de verzadigde zone verantwoordelijk lijkt te zijn voor het ademen van de bodem?
De significante en substantiële beweging in het verzadigde deel van de bodem is een van de (interessante) nieuwe inzichten die we verkregen hebben door de nieuwe continue extensometermetingen. We moeten dit nog verder moeten onderzoeken en verklaren, maar het heeft waarschijnlijk te maken met het volgende: fluctuaties in de grondwaterstand hebben in eerste instantie direct invloed op oxidatie en krimp en zwel, processen die met name spelen in de onverzadigde zone. Waarbij veenoxidatie zorgt voor onomkeerbare bodemdaling, is krimp deels omkeerbaar (zwel) bij stijgende grondwaterstand. Daarnaast hebben fluctuaties in de grondwaterstand ook invloed op processen die dieper in de ondergrond spelen, zoals consolidatie, door veranderingen in de effectieve spanning in de bodem als gevolg van veranderingen in de waterdruk in de bovengrond: als het natter wordt, wordt een groter deel van de druk boven een bepaald niveau (in de verzadigde ondergrond) gedragen door het water en minder door de vaste delen in het veen, waardoor de verzadigde veenondergrond uit kan zetten, en zo meebeweegt met de grondwaterstand. Als het droger wordt vice versa.
Gebiedsprocessen
Wat betekenen de bevindingen van het NOBV voor gebiedsprocessen?
De onderzoeksresultaten van het NOBV helpen gebiedspartners om uitvoering aan hun beleid te geven. De keuzes die daarin gemaakt worden zijn aan de gebiedspartners. Het NOBV levert kennis op en adviseert niet over beleidskeuzes. Wel heeft het NOBV samen met het Nationaal Programma Veenweide opdracht gegeven voor het opzetten van een Deelexpeditie Gebiedsprocessen Veenweide. Daarin trok een groep van achttien gebiedsprocestrekkers, werkzaam bij provincie, waterschap of gemeente in verschillende Werkplaatssessies en Reflectiesessies het veld in om elkaar te inspireren en samen te reflecteren. Met de uitkomsten van deze sessies is een Gereedschapskist Gebiedsprocessen Veenweide samengesteld. Lees hier meer over de Deelexpeditie Gebiedsprocessen Veenweide.