Inzichten uit automatische kamermetingen vergeleken met metingen met een EC-mast

In een recente NOBV-publicatie worden de metingen besproken bij twee locaties waar het NOBV onderzoek doet, Assendelft en Vlist, voor de periode 2020-2023. Op beide locaties wordt met kamers gemeten op een perceel met een waterinfiltratiesysteem (WIS) en op een referentieperceel. Bij Assendelft wordt bij het perceel met waterinfiltratie daarnaast ook gemeten met een EC-mast.

Doordat de kamers continue meten, laten ze zien hoe emissies variëren door het jaar heen en tussen dag en nacht. Hieruit blijkt bijvoorbeeld dat 97% van de CO2-emissies uit veen plaatsvond in de periode van mei tot oktober.

Omdat de kamermetingen over een klein oppervlak meten (een kamer heeft een diameter van 40 cm) zijn ze ook geschikt om ruimtelijke verschillen binnen een perceel zichtbaar te maken. Zo is op de geïnfiltreerde percelen te zien dat de jaarlijkse emissies door veenafbraak vlak naast de drains lager zijn dan midden tussen de drains. Dit komt doordat in periodes van infiltratie de grondwaterstand tussen de drains hol staat. Een hogere grondwaterstand heeft dus effect op de de CO2-emissie. Dit effect blijkt ook uit een vergelijking tussen het perceel met waterinfiltratie en het referentieperceel: op beide locaties was de jaarlijkse CO2-uitstoot hoger op het referentieperceel.

Een vergelijking tussen de kamermetingen en de EC-metingen in Assendelft laat zien dat de jaarlijkse CO2-emissies die zijn gemeten met de verschillende meetsystemen binnen elkaars onzekerheidsmarge vallen. De gemeten emissies met de EC-mast zijn iets hoger. Dit komt waarschijnlijk doordat deze een groter oppervlak bemeet, waardoor ook andere percelen en sloten van beperkte invloed zijn.

Beide meetmethodes meten de netto uitstoot en opname vanuit de bodem, dus niet direct de CO2-emissie die specifiek wordt veroorzaakt door veenafbraak. Deze netto uitstoot en opname is het resultaat van zowel opname (fotosynthese van het gras) als uitstoot (respiratie) door het gras en de bodem. De uitstoot uit de bodem is gerelateerd aan micro-organismen en is onder te verdelen in uitstoot van jong dood plantenmateriaal en afbraak van veen. Daarnaast komt er gedurende het groeiseizoen koolstof bij in de vorm van mest en wordt koolstof afgevoerd in de vorm van geoogst gras. In geval van de grootschaliger EC-metingen speelt ook begrazing een rol in de koolstofbalans. Doordat het management van bemesting, oogst en begrazing anders is binnen een kamer dan buiten de kamer zijn de direct gemeten netto CO2-fluxen met de twee methodes verschillend. Maar als deze factoren verwerkt worden in de totale koolstofbalans komen de jaarlijkse emissies dus goed overeen.

Doordat de totale koolstofbalans uit verschillende componenten bestaat is de onzekerheidsmarge in de jaarlijkse emissies afhankelijk van de individuele onzekerheden in bijvoorbeeld oogstbepaling en bemesting. Onzekerheiden kunnen ook ontstaan door gaten in de data of door foutieve data, bijvoorbeeld door storingen in het meetsysteem. De onzekerheden van de meetmethodes zijn in het onderzoek gekwantificeerd en blijken lager dan bij een alternatieve meetmethode waarbij kamers handmatig worden geplaatst en minder vaak meten.

De twee meetmethodes vullen elkaar goed aan door het verschillend schaalniveau waarover ze emissies meten. Voordeel van de kamermetingen is dat ze inzicht geven in de ruimtelijke heterogeniteit van emissies en dat componenten zoals oogst en bemesting beter gecontroleerd kunnen worden dan op veldschaal. Bij het gebruik van automatische kamers is het wel belangrijk om rekening te houden met de verwachtte heterogeniteit van het grondwater en de daarbij behorende emissies, voordat de resultaten worden opgeschaald naar uitspraken op perceelsniveau. Dit is met name relevant bij een maatregel als WIS, waarbij het grondwater direct naast de drain en tussen de drains verschillend is. Ook bij andere vernattingsmaatregelen, zoals greppelinfiltratie, is een dergelijke heterogeniteit te verwachten.

> Lees het hele artikel hier.